Dankzij de extreem droge zomer in 2018 nam dat jaar het drinkwatergebruik van huishoudens met zeven procent toe ten opzichte van een jaar eerder. Ook de landbouw gebruikte fors meer water dan het jaar daarvoor (150 procent). Het zoetwaterverbruik van de industrie daalde juist de afgelopen jaren. Dit komt met name omdat industriële grootverbruikers steeds vaker zoutwater als koelwater inzetten. Dit meldt het CBS op basis van nieuwe cijfers.

De onttrekking van oppervlaktewater voor drinkwatervoorziening, landbouw, energievoorziening en industrie, daalde vanaf 2003 met 6,8 procent. De industrie en energiesector gebruikt ruim 95 procent van het onttrokken oppervlaktewater als koelwater. Ze lozen dit water direct na het koelproces. De industriële daling komt volledig op het conto van zoet oppervlaktewater. Daarvan nam het gebruik met ruim een kwart af. Daartegenover onttrekt de industrie steeds meer zoutwater voor koelwater. In de periode van 2012 tot 2018 nam het gebruik hiervan toe met 45 procent.

Landbouw

Bij de landbouw is het watergebruik sterk afhankelijk van het weer. In 2018 viel er landelijk gemiddeld slechts 675 millimeter neerslag. Daarvan viel 304 millimeter in april tot en met september. Het langjarig gemiddelde is 847 millimeter per jaar, waarvan 438 millimeter in april-september.

Door het neerslagtekort irrigeerden landbouwers en veehouders hun akkers en graslanden in 2018 meer dan in eerdere jaren. In totaal gebruikte de landbouw 302 miljoen kubieke meter water, ruim 150 procent meer dan een jaar eerder, en ruim 50 procent meer dan in 2003, een vergelijkbaar droog jaar. De akkerbouw gebruikte bijna vier keer zo veel oppervlakte- en grondwater als het jaar daarvoor.

Veehouderij

De veehouderij gebruikte ruim de helft van het oppervlakte- en grondwater in de landbouw in 2018. Dit water gebruikten ze voornamelijk voor de beregening (78 procent) van grasland (veevoer), en een klein deel (22 procent) voor drinkwater voor het vee.

Het oppervlakte- en grondwatergebruik in de veehouderij verdubbelde in 2018 ruim ten opzichte van een jaar eerder.

Drinkwater

Door de droogte en warmte in 2018 steeg het drinkwatergebruik van huishoudens tot 837 miljoen kubieke meter op jaarbasis. In de periode tussen 2003 en 2017 daalde het huishoudelijk drinkwatergebruik nog met vier procent, tot 782 miljoen kubieke meter.

Het drinkwatergebruik omgerekend per hoofd van de bevolking liet in 2018 vergeleken met een jaar eerder een stijging zien van 6,5 procent naar 133 liter per persoon per dag. Van 2003 tot en met 2017 was het huishoudelijk drinkwatergebruik per inwoner met ruim negen procent gedaald tot 125 liter per persoon per dag.

De daling van het huishoudelijk watergebruik hangt vooral samen met het zuiniger worden van huishoudelijke apparaten: zo gebruiken wasmachines en vaatwassers steeds minder water, en worden waterbesparende spoelonderbrekers vaker toegepast in wc’s.

De extreme droogte van de afgelopen zomer zorgt mede voor een inkomstendaling van de landbouwsector. De landbouwproductie daalde met 1,4 procent doordat de oogst zowel kwalitatief als kwantitatief tegenviel.

De inkomsten per arbeidsjaar in de landbouw zijn in 2018 gedaald. Vergeleken met een jaar eerder daalden deze inkomsten met bijna 11 procent. De inkomsten gingen over een breed front achteruit na een goed landbouwjaar in 2017, waarin de landbouwinkomsten voor de tweede keer in meer dan twintig jaar boven het niveau van 1995 lagen. De landbouwinkomsten per arbeidsjaar kwamen in 2018 weer onder dat niveau uit. Dit blijkt uit een eerste raming van CBS en Wageningen Economic Research.

De inkomsten staan de laatste twintig jaar onder druk. Dit hangt samen met de prijsontwikkelingen van landbouwproducten, de toename van het aanbod op de wereldmarkt en de hogere kosten van onder meer diervoeders en aardgas. Tussen 1995 en 2018 steeg de productie met 25 procent, terwijl de inkomsten met een daling van 5 procent achterbleven.

Minder landbouwproductie

In 2018 lag het volume van de landbouwproductie 1,4 procent lager dan een jaar eerder. De lagere afzet van akkerbouw- en tuinbouwproducten had mede te maken met de slechte oogst als gevolg van extreme droogte en uitzonderlijk hoge temperaturen in Nederland.

 

Akkerbouwers kenden in 2018 een lagere oogst als gevolg van extreme droogte en uitzonderlijk hoge temperaturen in Nederland. Er werden minder aardappelen gerooid in vergelijking met een jaar eerder. De oogst van uien en snijmais lag ver onder het niveau van vorig jaar. Door het aanbodtekort waren de prijzen van de meeste plantaardige producten veel hoger dan een jaar eerder.

In de tuinbouw leden de kasgroenten ook onder de droogte. Niet alleen de oogst, maar ook de kwaliteit van deze groenten was minder. Doordat ze extra water kregen, hadden appels en peren over het algemeen niet veel last van de droogte.

De ontwikkeling van de plantaardige productie in Nederland wordt sterk beïnvloed door de grootste sector, die van de planten en bloemen. De productiewaarde hiervan, goed voor bijna de helft van de productiewaarde van de totale plantaardige sector, kwam uit op hetzelfde niveau als het jaar daarvoor. Lagere resultaten kwamen mede voor rekening van de snijbloemen, planten deden het juist iets beter dan vorig jaar. Voor bloembollentelers droeg niet alleen de droogte bij aan een tegenvallende oogst. Ook de koude lente en de hete zomer zorgden voor ongelukkige groeiomstandigheden.

Dit jaar werd er 13 procent minder suikerbieten uit de grond gehaald dan in 2017. De lagere oogst hangt samen met de weersomstandigheden in 2018. Daarnaast was de oogst in 2017 zeer groot na de afschaffing van het suikerquotum.

De 327 rioolwaterzuiveringsinstallaties in Nederland presteerden in 2016 beter dan in 2015. Er is ruim 1,9 miljard kubieke meter rioolwater gezuiverd, ruim driehonderd liter per inwoner per dag. Deze installaties produceren ook steeds meer biogas en zijn steeds beter in staat om vervuiling uit het afvalwater te verwijderen en grondstoffen terug te winnen. Dit blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS.

Een belangrijke maat voor de effectiviteit van rioolwaterzuivering is de mate van verwijdering van stikstof en fosfor, meststoffen die eutrofiëring van het oppervlaktewater veroorzaken. Het zuiveringsrendement voor stikstofverbindingen steeg in 2016 met één procentpunt tot 84,5 procent. In 1990 werd nog maar 52 procent verwijderd. Voor fosforverbindingen steeg het rendement met 1,4 procentpunt tot 86,8 procent, dertig procentpunt meer dan in 1990. De verwijdering van deze stoffen uit het afvalwater was daarmee in 2016 hoger dan ooit.

Eind 2016 had Nederland 327 rioolwaterzuiveringsinstallaties, door schaalvergroting waren dit er zeven minder dan eind 2015. In 2016 hebben deze installaties ruim 1,9 miljard kubieke meter rioolwater gezuiverd. Dit staat gelijk aan ruim driehonderd liter rioolwater per inwoner per dag, dit is inclusief het rioolwater dat is geloosd door bedrijven en het hemelwater dat via straatkolken het riool instroomt.

Noodzaak

Het oppervlaktewater wordt vanuit verschillende bronnen vervuild. Dat kan door lozingen vanuit bedrijven, door vervuiling die via de lucht wordt aangevoerd en door uit- en afspoeling uit landbouwgrond en natuurbodems. Zonder rioolwaterzuivering zou er twee keer zoveel stikstof in het oppervlaktewater terechtkomen en twee derde meer fosfor.

Bij de rioolwaterzuivering worden ook zware metalen als lood, cadmium, koper, nikkel en zink verwijderd. Deze metalen komen van nature in het milieu voor en zijn in veel gevallen zelfs nodig voor bepaalde natuurlijke processen. In hogere concentraties zijn ze meestal giftig. Zonder rioolwaterzuivering zou voor koper zestig procent meer vervuiling optreden, voor nikkel slechts drie procent.

Hogere biogasproductie

In 2016 steeg de productie van biogas door vergisting van het zuiveringsslib met bijna acht procent tot 118 miljoen kubieke meter. Dit is bijna een vijfde van de totale biogasproductie in Nederland. De toename komt door verbeteringen in het proces en het streven van de waterschappen om steeds meer slib te vergisten. Circa drie kwart van het geproduceerde biogas wordt ingezet als brandstof in gasmotoren voor de opwekking van elektriciteit. De rest wordt gebruikt voor onder meer verwarming of productie van groen gas, of wordt extern afgeleverd. Een klein deel wordt afgefakkeld of gespuid.

Voor de rioolwaterzuivering was in 2016 bijna 790 miljoen kilowattuur aan elektriciteit nodig, één procent meer dan in 2015. De rioolwaterzuiveringsinstallaties hebben 28 procent van de benodigde stroom zelf opgewekt in gasmotoren, de rest werd aangekocht in de vorm van groene stroom. De eigen productie van elektriciteit steeg met 1,5 procent ten opzichte van 2015.

Terugwinning cellulose en fosfor

In 2016 waren veertien rioolwaterzuiveringsinstallaties uitgerust met voorzieningen voor terugwinning van grondstoffen, voornamelijk fosfor en cellulose. Naar schatting werd rond 0,4 miljoen kilogram fosfor teruggewonnen, vergelijkbaar met circa tien procent van het fosforgebruik via kunstmest in de landbouw. Door speciale zeeftechnieken werd ook tussen de drie en vier miljoen kilogram cellulose, de grondstof van wc-papier, teruggewonnen. De cellulosepulp kan onder andere worden verwerkt in bouwstoffen of gebruikt worden als grondstof voor bio-plastics. Bij vijf rioolwaterzuiveringsinstallaties werd een deel van het gezuiverde afvalwater hergebruikt, voornamelijk als grondstof voor proceswater in de industrie. In 2016 was dat hergebruik acht miljoen kubieke meter, ofwel 0,4 procent van het totale volume gezuiverde rioolwater.

De waterschappen verwachten dat de heffingsopbrengsten in 2018 ruim 2,5 procent zullen stijgen naar ruim 2,8 miljard euro. In 2017 stegen de opbrengsten van de waterschapsheffingen met 1,8 procent. In de periode 2010–2017 namen de belastingopbrengsten van waterschappen ieder jaar nog minder hard toe dan het voorgaande jaar. Dit meldt CBS vandaag op basis van begrotingscijfers van de waterschappen.

Waterschappen hebben twee hoofdtaken: het beheer en onderhoud van waterkeringen zoals duinen en dijken, zorg voor het vasthouden, bergen en eventueel aan- of afvoeren van water (de watersysteemtaak) en afvalwaterzuivering. Deze taken bekostigen ze grotendeels uit twee specifieke waterschapsheffingen: de watersysteemheffing en de zuiveringsheffing. De opbrengst van de watersysteemheffing stijgt in 2018 met 3,7 procent naar ruim 1,5 miljard euro. De opbrengst van de zuiveringsheffing stijgt in 2018 met 1,2 procent naar 1,3 miljard euro.

Woningeigenaren betalen meer aan heffingen door hogere WOZ

Een meerpersoonshuishouden met een eigen woning van 250 duizend euro betaalt in 2018 gemiddeld 359 euro aan waterschapsheffingen, 1,2 procent meer dan een jaar eerder. Een alleenstaande met dezelfde woning betaalt 1,8 procent meer dan een jaar eerder. De totale belastingaanslag voor huishoudens zonder eigen woning is lager. Een gezin zonder koopwoning betaalt in 2018 gemiddeld 257 euro aan waterschapsbelastingen, een alleenstaande gemiddeld 144 euro. De stijging van de heffingsopbrengsten is onder meer terug te zien bij de heffing gebouwd die alleen voor woningeigenaren geldt. Het tarief voor de heffing gebouwd is gemiddeld nagenoeg gelijk aan 2018, maar de WOZ-waarde die de basis vormt van de heffing is voor veel woningen gestegen.

Grote verschillen belastingen per waterschap

De hoogte van de belastingtarieven verschilt sterk per waterschap. De hoogte is onder andere afgestemd op het waterbeheer in het waterschap. Factoren als veel of weinig water, hoog- of laaggelegen land, wel of niet aan kust of grote rivieren, grondsoort, landelijk of verstedelijkt gebied zijn van invloed op de kosten die waterschappen maken. Zo betalen inwoners van het hoogheemraadschap Delfland, dat aan de kust en gedeeltelijk onder zeeniveau ligt, het meest aan waterschapsbelastingen in 2018. Een meerpersoonshuishouden met een eigen woning van 250 duizend euro betaalt 468 euro in 2018. Dit komt vooral doordat in hoogheemraadschap Delfland de tarieven van de watersysteemheffing ingezetenen en de tarieven voor de waterzuivering relatief hoog zijn. Een vergelijkbaar huishouden in waterschap de Dommel, dat grotendeels boven zeeniveau ligt en niet aan de kust of grote rivieren, is rond 239 euro kwijt.

Inflatie en klimaatverandering

De Unie van Waterschappen wijt de stijging aan twee zaken: de hogere inflatie en de gevolgen van de klimaatverandering. Toine Poppelaars, bestuurslid UWV:  ‘De opbrengsten van de waterschapsbelastingen stijgen dit jaar met 2,5 procent. De belangrijkste oorzaak van deze stijging is de hogere inflatie. Voor 2017 werd een inflatie van 1,0 procent verwacht, voor dit jaar is dat 1,5 procent.’

Klimaatverandering is een enorme opgave voor de waterschappen. Nederland is kwetsbaar voor hevige buien, hitte en droogte. Om ons land klimaatbestendig te maken, nemen de waterschappen concrete maatregelen. Poppelaars: ‘Deze maatregelen kosten veel geld. Via innovatieve oplossingen, samenwerking en een efficiënte bedrijfsvoering houden de waterschappen de kostenstijging zo laag mogelijk. Dat vertaalt zich in de beperkte lastenstijging waarover het CBS bericht.’

Volgens ondernemers in de industrie loopt het tekort aan personeel op. Aan het begin van het vierde kwartaal van dit jaar meldde bijna zestien procent van de industriebedrijven dat personeelstekort de productie belemmert. Sinds de start van de conjunctuurmeting in 1985 lag dat aantal niet zo hoog. In de industrie werken bijna negen procent minder mensen dan in 2005, terwijl de sector steeds verder vergrijst. Dit meldt het CBS op basis van nadere analyse van cijfers.

Het opgelopen personeelstekort valt samen met een toegenomen vraag: het percentage bedrijven dat een tekort aan vraag als belemmering ervaart, ligt namelijk op het laagste punt sinds eind 2008. Met het gestegen personeelstekort en de hogere vraag naar hun producten stijgt het aantal vacatures in de industrie: sinds het derde kwartaal van 2008 stonden er niet zoveel vacatures open. Per duizend banen van werknemers waren er aan het eind van het derde kwartaal 23 vacatures. Bij de chemische, aardolie-, farmaceutische, dranken- en schoenenindustrie is het personeelstekort minder nijpend: 1,5 tot vijf procent van de bedrijven heeft te weinig personeel.

Grootste personeelstekort in machine-industrie

Binnen de industrie knelt het personeelstekort het meest bij bedrijven die werkzaam zijn in de machine-industrie en de reparatie en installatie van machines. Aan het begin van het vierde kwartaal zat bijna een kwart van de bedrijven in deze branches verlegen om personeel.

In de bouwgerelateerde industriebranches neemt het personeelstekort snel toe. Het aantal bedrijven dat een personeelstekort meldde steeg tussen het derde en het vierde kwartaal van twaalf naar negentien procent. In de meubelindustrie steeg het aantal bedrijven met personeelstekort ook fors: van dertien procent in het derde kwartaal naar twintig procent in het vierde kwartaal.

Personeel industrie meer vergrijsd

De werkgelegenheid in de industrie daalde tussen 2005 en 2016 met 8,9 procent: van 873 duizend naar 795 duizend banen. De afgelopen jaren vergrijsde de beroepsbevolking in de industrie relatief sterk: het aandeel 45-plussers groeide van 36,3 procent in 2005 naar 51,1 procent in 2016. Vooral de groep werkenden van 55 tot 65 jaar nam fors in aandeel toe, van 11,2 naar 19,9 procent.

Niet alleen in de industrie vergrijsde de beroepsbevolking: in dezelfde periode steeg het aandeel 45-plussers in de werkzame beroepsbevolking als geheel van 35,0 naar 43,7 procent.

De meest vergrijsde branche binnen de industrie is de chemische industrie: 60,4 procent van de werkenden was hier in 2016 45 jaar of ouder. De farmaceutische industrie is het minst vergrijsd: 57,9 procent van de werkenden was in 2016 nog geen 45 jaar. Voor de totale werkzame beroepsbevolking geldt dat 56,3 procent in 2016 jonger was dan 45 jaar.

Waterschappen legden 2,7 miljard euro aan waterschapheffingen op in 2016, 60 miljoen euro (2,3 procent) meer dan in 2015. Ruim de helft van de opbrengsten is afkomstig uit de watersysteemheffing, de heffing die bestemd is voor bescherming tegen water en voor (kwalitatief) voldoende oppervlaktewater. Dit meldt het CBS op basis van de jaarrekeningen van waterschappen.

Eerder meldde het CBS al dat de waterschappen verwachtten in 2017 26 miljoen euro meer te innen dan in 2016. In dit bericht gaat het over de daadwerkelijke ontvangsten en balansen van de waterschappen in 2016.

Waterschappen hebben twee hoofdtaken, de zorg voor droge voeten (watersysteem) en afvalwaterzuivering. De kosten hiervoor dekken zij bijna geheel door belastingen te heffen. In 2016 legden waterschappen 1,4 miljard euro aan belastingaanslagen op voor de watersysteemtaken. Voor zuiveringstaken legden zij 1,3 miljard euro aan aanslagen op.

Watersysteemtaak hoger dan zuiveringstaak

De opbrengsten voor de watersysteem- en zuiveringstaak zijn voor de 22 waterschappen in 2016 verschillend. Waterschappen die qua ligging veel invloeden hebben van de zee, binnenwateren of rivieren innen in de regel meer watersysteemheffing. Ook hebben sommige waterschappen nog (dijk)wegen in hun beheer waarvan de beheerkosten worden doorberekend in de heffing. Een voorbeeld hiervan is het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier in Noord-Holland. Het hoogheemraadschap heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de watersystemen en -keringen, zoals de Markermeerdijk. In 2016 inde zij 51 miljoen euro meer voor de bescherming tegen het water dan voor de waterzuivering.

Niet alle waterschappen ontvingen meer inkomsten uit de watersysteemheffing. Zo legde hoogheemraadschap Delfland 136 miljoen euro op aan heffing voor de zuiveringstaak tegenover bijna 100 miljoen euro voor de bescherming tegen het water. De hoge heffing voor zuivering is onder andere te verklaren doordat in de Haagse regio enkele jaren geleden twee grote afvalwaterzuiveringsinstallaties zijn gebouwd die extern worden geëxploiteerd. De bouw- en de exploitatiekosten worden doorberekend in de heffing.

Bezittingen

De ontwikkeling van de heffingen hangt vooral samen met de investeringen van de waterschappen. Door deze investeringen zijn de totale bezittingen sinds 2010 met ruim 1,1 miljard euro toegenomen tot bijna 9 miljard euro aan het eind van 2016. De toename komt voornamelijk door investeringen in de grond-, weg- en waterbouwkundige werken. De waarde van de GWW-werken nam in die periode met bijna 0,7 miljard euro toe.

Bij 18 van de 22 waterschappen groeiden de GWW-werken in de periode 2010–2016. De toename was het grootst bij hoogheemraadschap van Rijnland, 182 miljoen euro. Dit waterschap ligt grotendeels onder zeeniveau en investeerde in 2016 361 miljoen euro. Ruim 60 procent daarvan betrof investeringen in waterkeringen en -systemen. Het waterschap schreef 179 miljoen euro af op de GWW-werken.

Van het hoogheemraadschap Delfland was het investeringssaldo negatief. Het waterschap investeerde 119 miljoen euro, maar schreef 213 miljoen euro af op onder andere zuiveringsinstallaties en bijbehorende transportsystemen.

Rioolwaterzuiveringsinstallaties die lozen op stilstaand oppervlaktewater verwijderen meer stikstof en fosfor uit het rioolwater dan installaties die lozen op stromend water. Stilstaand water is gevoeliger voor voedselverrijking door deze stoffen. Het meeste gezuiverde rioolwater wordt geloosd op rivieren en beken. Het zuiveringsslib, dat hierbij als restproduct vrijkomt, wordt voor het grootste deel verbrand, deels met opwekking van energie. Dit blijkt uit nieuwe cijfers van het CBS over zuivering van afvalwater in 2015.

Eind 2015 telde Nederland 334 rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s). Deze worden beheerd door de waterschappen. De rwzi’s zuiverden in 2015 gezamenlijk bijna 2 miljard m3 rioolwater, 6 procent meer dan in 2014. Deze toename is vrijwel volledig het gevolg van meer neerslag. Een deel van het regenwater wordt namelijk via het riool afgevoerd en belandt zo bij de rwzi’s. Het zuiveren van het rioolwater kost de waterschappen jaarlijks ruim 1 miljard euro.

Minste fosfor en stikstof bij lozing op stilstaand water

Rioolwaterzuiveringsinstallaties halen bijna alle biologisch afbreekbare vervuiling uit het aangevoerde afvalwater. Fosfor en stikstof worden gemiddeld voor 85 procent uit het afvalwater gehaald. Deze stoffen veroorzaken eutrofiëring van het oppervlaktewater. Stilstaande wateren, zoals meren, polder- en boezemwater, zijn gevoeliger voor verrijking door deze nutriënten. Rwzi’s die gezuiverd afvalwater op stilstaand oppervlaktewater lozen, verwijderen daarom de fosfor- en stikstofverbindingen gemiddeld beter uit het afvalwater dan installaties die lozen op stromend water, zoals de grote rivieren, en op zout water.

Meeste rioolwater geloosd op kleine rivieren en beken

Na zuivering wordt het meeste rioolwater geloosd op kleine rivieren en beken (28 procent), gevolgd door kanalen (25 procent) en de grote rivieren zoals Rijn, Maas en IJssel (25 procent). Slechts een klein deel wordt geloosd op polder- en boezemwater, meren en zout water zoals de Noordzee, Waddenzee of Westerschelde.

Meeste zuiveringsslib wordt verbrand

Bij zuivering van rioolwater in een rwzi blijft zuiveringsslib over. Maar ook veel bedrijven die zelf hun industriële afvalwater zuiveren produceren zuiveringsslib en voeren dit af. In 2015 werd in totaal 525 miljoen kilogram zuiveringsslib – uitgedrukt als droge stof afgevoerd door rwzi’s en bedrijven. Dat is twee procent meer dan in 2014. Bijna twee derde hiervan is afkomstig van de zuivering van rioolwater door rwzi’s, een derde komt vrij bij industriële afvalwaterzuivering door bedrijven. De laatste jaren kost de verwerking van dat zuiveringsslib de waterschappen en bedrijven samen bijna 250 miljoen euro.

Sinds enige jaren wordt het meeste zuiveringsslib (ruim twee derde) verbrand. Een deel van dit slib bevat weinig water en kan dan ook worden ingezet als brandstof voor het opwekken van energie, bijvoorbeeld in elektriciteitscentrales en cementovens. Twintig jaar geleden werd nog minder dan een vijfde van het slib verbrand. In 1995 werd nog ruim de helft van het slib gestort, iets wat door strengere regelgeving nu vrijwel niet meer gebeurt.

De voedings- en genotmiddelenindustrie produceert van alle bedrijfstakken het meeste industriële zuiveringsslib; ruim een derde van de totale hoeveelheid. Een deel van het industriële slib is relatief schoon en mag in de landbouw worden gebruikt als meststof, of er wordt compost van gemaakt. Het zuiveringsslib van rwzi’s bevat te veel zware metalen, waardoor gebruik als meststof niet is toegestaan.